zondag 3 juni 2012

Over liefde voor letters, maar ook over waarom sommige boeken echt niet goed zijn

Laat het duidelijk zijn: ik ben een lettervreter eerste klas, en verliefd op (kinder- en jeugd)boeken. Dat de kinder- en jeugdboeken zouden blijven, na mijn vijftiende, ik vond het toen al een redelijk vaststaand feit. Ook toen ik met mijn kaart voor volwassenen in de bib werd geacht om nog enkel in de volwassenenafdeling mijn leesvoer te vinden. Niet dus.
Ondertussen gaat al mijn vrije tijd naar lezen en boeken, en boeken bij kinderen en jongeren brengen, hen tot lezen aanzetten. Of beter nog: hen helpen bij het lezen van hun boeken. De rol van helpende volwassene ligt mij namelijk nogal nauw aan het hart, met eeuwig en drie dagen dank aan Aidan Chambers.
Misschien raak ik er nu, jaren later, ook wel van overtuigd dat wat Edward van de Vendel ooit zei – “jeugdliteratuur is een apart genre met onderverdelingen” – wel eens waar zou kunnen zijn.
Ik ben ervan doordrongen dat er achter elk boek een auteur zit, een mens van vlees en bloed, die in zijn of haar boek veel werk stopt. Die personages bedenkt, en een plot uitwerkt.
Dat een boek “vlot geschreven” is zal je me als beoordelaar nooit horen verkondigen. Want misschien leest een boek wel vlot, maar heeft de auteur er jaren werk aan gehad om het “vlot leesbaar” te maken. Hoezo vlot geschreven?
Echter, en dat geloof ik ook graag, wanneer de auteur van dat werk zijn boek naar de uitgever stuurt om uitgegeven te worden, laat hij of zij dat boek los op de wereld. Dat betekent ook dat een lezende mens, dat boek leest, en er een mening over zal vormen. Als je, zoals ik, wil verdergaan dan enkel een boek te lezen, en met allerlei facetten rond boeken werkt, moet ik verder gaan dan enkel wat ik bij een boek voel. Vind ik. Ik kijk naar hoe een boek in elkaar zit, maar ook nog altijd wat het boek met mij doet. Vaak wordt ik helemaal warm vanbinnen, bij het lezen van een goed geschreven boek, of van de slimheid van een verhaal, of van hoe een auteur zijn personages neerzet.
Soms, en dat is met een boek voor volwassenen niet anders, echt niet, krijg ik echter tenenkrul van hoe een auteur zijn boek maakte. Dan merk ik bijvoorbeeld op dat een auteur vooral wil tonen “kijk es wat ik kan!”. Dat soort boeken laat ik liggen, of laat ik na een tijd liggen. Omdat er actie om de actie in zit, of wilde achtervolgingen om niets, omdat dat soort dingen nu eenmaal goed zal verkopen. Ook een teveel aan personages gaan me gauw tegenstaan, zoals we zien in “Vagevuur” van Pieter Aspe. Mijn kladblokje had na twee bladzijden in dat boek al tien namen.
Bij boeken voor kinderen en jongeren speelt nog iets anders. Als ik merk dat een auteur zich uitput om “cool” te zijn, dan houdt het voor mij op. En dat gebeurt helaas vaker. Ik geef hier later in dit stuk voorbeelden van. Een auteur moet voor mij zelf uitmaken waar hij of zij met zijn verhaal naartoe wil, en niet al te vaak denken “wat vindt mijn doelgroep leuk”? Dat zal die doelgroep namelijk zelf wel bepalen.
Ik ben ervan overtuigd dat een auteur liever positieve dingen leest over zijn of haar boek, dat is namelijk veel fijner.
Laatst las ik echter het boek “Rood” van Vera Van Renterghem, en verging mij alle plezier om het boek verder te lezen, hoewel ik flink mijn best had gedaan. Alle punten die ik hierboven noemde, en nog meer “wat zal ik mijn doelgroep voorschotelen, ze zullen dat wel fijn vinden” komen hier helaas aan bod.
“Rood” vertelt het verhaal van Toine, die met zijn vader in Parijs woont, ten tijde van de Franse Revolutie. Toines vader is schilder, maar geen schilder zoals Toine er een wil worden. Zijn vader schildert muren en dergelijke, terwijl Toine ervan droomt om kunstschilder te worden. Maar de Revolutie strooit roet in het eten, en Toine’s vader verdwijnt. Waarheen? Ergens in een of andere gevangenis? Of is hij, net als alle andere familieleden van Toine, overleden, en heeft hij nu nog enkel en alleen zijn moeder, die door alle verliezen heen, haar geheugen verloor, en verder leeft als een bijna-plant?
Van Renterghem put zich uit. Om haar verhaal “tof” te laten zijn, en om “haar doelgroep zeker aan te spreken”, heb ik de indruk. Want ook nu: ik ben ervan overtuigd dat Vera Van Renterghem liever zou horen dat ik lyrisch ben over haar boek. Maar de Franse Revolutie was niet “tof”, ze was doffe ellende. Die ellende zit gelukkig ook wel in Van Renterghems boek. Maar ze slaagt er niet in om het verhaal voor zich te laten spreken, en ze is ten allen tijde aanwezig als auteur. Waar ik het boek erg goed vond beginnen, gleed het al snel weg in wel zeer uitleggerig, en alles wat de personages doen, wordt verbeeld. Ik heb het boek hier voor mij, op een willekeurige bladzijde en ik lees: “Hoe denk je hem te kunnen helpen”? vroeg Quentin. Hij duwde met een zucht zijn pet dieper over zijn hoofd. (Ik hoef niet te weten dat hij een pet op heeft, het doet niets terzake. Dat hij dat met een zucht doet: ik merk doorheen het verhaal ook wel dat het geen vrolijke tijd is) “Je weet toch dat er geen eerlijk proces komt. Alleen per toeval kun je onschuldig worden bevonden, omdat het net etenstijd is voor de executeurs, of omdat je een hoer bent, die goed in de markt ligt”. (alweer geen ruimte gelaten voor de gedachtengang die de lezer zou kunnen maken over waarom je onschuldig zou kunnen worden bevonden.) “Hou op!” Zei ik geërgerd. (Ik hoef door het gebruik van het uitroepteken na “Hou op” er niet nog eens extra op gewezen te worden dat Toine geërgerd is, die functie heeft het uitroepteken namelijk al.) Zelfs spanningsbogen worden in dit boek teniet gedaan door een teveel aan uitleg. (…) “Plots zag ik grote vlammen boven de huizenrij voor me opflakkeren. Er woedde een reusachtige brand!” (als je personage grote vlammen ziet opflakkeren is het niet moeilijk om je als lezer voor te stellen dat het brandt.) “Ik veerde op en snelde in de richting van het vuur”.
“Hij blies tussen zijn tanden en mompelde dat het een moeilijke vraag was. Toen begon hij te glimlachen. ‘Enkele dagen geleden ben ik naar de tentoonstelling van de kroonjuwelen gaan kijken’ Hij keek verwachtingsvol in mijn gezicht. ‘Ben jij ook geweest’? vroeg hij. ‘Nee, het interesseert me niet’ antwoordde ik kregelig. ‘Je kunt de juwelen bekijken en enkele zelfs betasten, sinds ze nu bezit van het volk zijn’ ‘Wat kan mij dat schelen!’ ‘luister eerst! De juwelen hangen vast aan kettingen en zitten onder dik glas(…) ‘Wacht even, ik weet wat je wilt zeggen! De kroonjuwelen zijn niet bewaakt! Fluisterde ik opgewonden.”
Zelfs pap eten, wat Père Hubert doet, hij woont bij Toine en zijn moeder in, kan niet gewoon: Père Hubert gaat zijn pap met een lepel te lijf. (Ja hoor, een alliteratie kan er ook nog bij.)
En wat te denken van “De wolken hadden zich opnieuw binnenstebuiten gedraaid, druipnat kwam ik thuis” Dit soort kunstgrepen om een verhaal op te leuken heeft een verhaal over de Franse Revolutie echt niet nodig.
Om kort te gaan: “Rood” zou een goed boek kunnen zijn, mocht de auteur het niet ten allen tijde zelf in de hand willen houden, en zich uitputten in allerlei opleukingen en uitleg.
Sommige boeken die ik niet goed vindt, zijn dat louter om persoonlijke redenen. “Een meisje van niks” van Aster Berkhof, bijvoorbeeld. “De geheime gang” van Danielle Dergent bevat helaas ook alle elementen die ik in “Rood” aanhaal.
“De Eenzaamheid van de egel” van Toon Tellegen vind ik om een heel andere reden niet goed. Tellegen schetst namelijk wél een knap portret van een egel die eenzaam is, maar hier is het de hoop op beterschap die ontbreekt, volgens mij, en het verhaal blijft donker. Een klein lichtpuntje zou al voldoende zijn, ook al willen de dieren in het bos hem wel helpen om minder eenzaam te zijn. De egel blijft echter alleen en eenzaam, naar zijn gevoel.