maandag 13 juni 2011

Annie M.G Schmidt en ik...


Ik zit in de lagere school, en ik ben een letterkindje.  Een letterkindje dat om die reden nauwelijks cijfers kan lezen, en er nog veel moeilijker mee kan omgaan.  Dit misschien wel tot frustratie van de meester, en / of van mij.  Waarom kan ik niet rekenen?  Waarom dansen de cijfers op het bord, terwijl ze om overzichtelijk te zijn netjes naast elkaar horen, of netjes onder elkaar?  Ik kom er niet uit.
Gelukkig is er op school ook nog zoiets dat “taal” heet.  Verhaaltjes uit ons taalboek lezen.  Verhaaltjes die ik mij met de beste wil van de wereld niet meer kan herinneren.  Maar ik weet wel dat als ik Sam hoor, meteen aan een olifant moet denken, en dat Mies een blondharig kind is.  Maar zij komen nog van veel vroeger, Sam en Mies.  Uit de tijd dat ik nog niet kon schrijven, en mijn naam mocht “overtekenen”.  Dat kon ik nog net goed, toen.
Later, ik ben een jaar of elf, komt de tijd dat we gedichten van het bord, netjes in een schrift moeten schrijven, mét vulpen.  Omdat we dat moeten leren, schrijven met vulpen.  Dat schrift, dat heeft een etiketje, waarop “overschrijven” staat.   Gedichten overschrijven van het zwarte krijtbord, in ons “overschrijven” schrift.  Misschien was er daar wel al eens een versje van Anne MG Schmidt bij.  Ik weet dat niet.  Ik weet dat niet meer, beter gezegd.  Want je moest er je hoofd bij houden, bij dat overschrijven.  Of ik veel opnam van wàt er nu precies op het bord stond, behalve dat wat ik in mijn schrift schreef?  Geen idee meer.
We hadden waarschijnlijk ook een vak dat “expressie” heette, en daar moesten we gedichten naspelen, in een rollenspel, jawel.  Voor dat vak moesten we als huiswerk zelfs een keer (of twee?) een gedicht van buiten leren.  Ik herinner me dat ik in mijn schoolagenda (omdat ik die nu ik volwassen ben weer eens tegenkwam) een opmerking kreeg, dat ik mijn eerste drie strofen van een gedicht, niet had kunnen leren.  Baal!  Omdat ik misschien veel liever televisiekeek, of in de speelkamer zat te spelen, misschien.
Later, de lagere school ligt bijna lichtjaren achter mij.  Maar die school, ik draag ze nog steeds een heel warm hart toe.  Ik adem intussen letters en boeken in en uit, en waarschijnlijk zit er in alles wat ik zeg, wel ergens een boektitel verscholen.
In de kast onder de trap vind ik “Wiplala” van ene Anne MG Schmidt.  Annie MG Schmidt, waarvan ik weet dat ik een artikel las in Humo, het moet 1995 geweest zijn, na haar overlijden.  Ik vind Wiplala erg leuk, maar zonder meer.  Ik ken Pluk, waarvan ik als boekenminnend mens moet weten wie dat ook weer is.  Ik zie de verfilming van Pluk van de Petteflet, en ben verkocht, na het zien van deze heerlijk ontwapenend mooie film.  Ik zie de verfilming van “Minoes” en vind dat even leuk en boeiend.
En dan gaat het kleine deurtje naar het verleden plotseling weer open, wanneer “Ziezo, de 347 kinderversjes” van Annie verschijnt, en ik dat boek, met illustraties van onderandere Carl Hollander, Jan Jutte, Mance Post, en de onmisbare Fiep Westendorp opensla.  Plotseling weet ik waar de gedichten in onze schrift, die “overschrijven” heet, vandaan komen, of welke gedichten ik als huistaak  moest leren.  Er is een gedicht dat “De heks van Sier-kon-fleks” heet, met bovenaan dat gedicht een illustratie van een heks op een bezemsteel. (een illustratie van Fiep Westendorp.   En plots kijk ik naar de muur in mijn kamer, waaraan een heks op een bezemsteel zit, zelf gemaakt, met restjes stof, zilverfolie, en aardappelstempels.  Misschien is zij wel gebaseerd op dat gedicht.  Gemaakt in de les handwerken.  En er is een gedicht dat “Trap is weggewaaid” heet, waardoor ik me prompt weer in de “grote zaal” bevindt, met mijn klas, en waar we ons best doen om dat gedicht op te zeggen, of was het in toneelvorm te gieten, in de les “expressie”.  En toch.  Nu, jaren later weet ik als boekminnende mens de naam van Annie MG Schmidt op die gedichten te plakken, omdat ik vind dat mensen MOETEN weten wie wat schreef.  Maar ik herinner me echt niet of we op school, bij het overschrijven, of bij het leren van een gedicht om er toneel van te maken, ooit hoorden of de gedichten al dan niet van ene Annie MG Schmidt kwamen.   Net zomin als ik wist dat “De Appelmoesstraat is anders” een boek was van Joke van Leeuwen  – dat toen ik zes jaar was een kampthema was bij de Kapoenen.  Dat boek kwam ik ook weer een aantal jaar later terug tegen in de bib, en ik wilde ’t lezen omwille van de titel.  Omdat ik me die titel herinnerde.  Het was de kreet op kamp, om ons stil te laten worden.  Echt waar.  Niet omdat het een boek van Joke van Leeuwen was, want dat wist ik niet.  Dat zijn dingen die je oppikt als je als volwassene kinderen van nu met boeken in contact wil brengen.  Nu vind ik het als volwassene belangrijk om kinderen mee te geven wie welk boek heeft geschreven, maar ik denk er nu wel vaak aan terug, dat ik dat als kind volgens mij helemaal niet hoefde te weten.  Ik genoot van de verhalen, en zie mezelf nog zeuren tegen mijn moeder, die onvermurwbaar bleef, als het verhaaltje van “Honkie en Ponkie” uit was, en ze vond dat we moesten gaan slapen, en ze dus geen tweede verhaaltje over “Honkie en Ponkie” voorlas, of een van Pinkeltje, en Pinkeltje, dat was de eerste boekenreeks waarvan ik meteen wist dat het een boekenreeks van Dick Laan was.  “Pinkeltje van Dick Laan”, dat was net zo gewoon als boterhammen met chocopasta en een glas melk.  Andere boeken waren alleen titels.
Misschien is volwassen worden toch niet altijd zo slecht, want nu weet ik dus wél wie “De Appelmoesstraat is anders” schreef en tekende, weet ik dat Annie MG Schmidt dit jaar 100 zou geworden zijn, en dat “Honkie en Ponkie” een boekenreeks over kabouters is van Jac Linders.  Nu ben ik met hart en ziel een boekenminnend mens die alles wil weten, en vaak een wandelende encyclopedie wordt genoemd, en best blij is met die titel.
En dat Bart Moeyaert toen ik amper 13 was, het licht, het vuur voor lezen defintief heeft aangewakkerd en aangestoken, ik geloof dat ik dat al een keer schreef.