zondag 17 oktober 2010

Vloeken dat het klettert



“Potvolkoffie! “ De Valse Blonde holde naar beneden, het oeverpad over. Ze spuwde driftig in het water. (…) “Kom uit die boot!” gilde ze.

Na het stuk van wat “De bond tegen het vloeken” heeft tegen blasfemistisch taalgebruik kookte en borrelde het bij ondergetende. Ook omdat de “Bond tegen het vloeken” het nodig vindt om met auteurs van boeken waarin gevloekt en grof taalgebruik wordt gebruikt, rond de tafel te gaan zitten om te bekijken hoe blasfemistische elementen voortaan kunnen vermeden worden.

Aan de auteurs van deze boeken: doe rustig verder zoals jullie bezig zijn. Want om bij het voorbeeld van Tiffany Dop te blijven: onze dertienjarige is NIET meer wie ze is als ze opeens wel erg beschaafd taalgebruik zou bezigen. Dit is namelijk hoe Veldkamp zijn Tiffany ziet, en hoe zij in het leven staat. En of het dan een kinderboek is, of een boek voor volwassenen, doet niet ter zake. Wanneer het vloeken, het schelden, en het onbeleefd zijn namelijk het verhaal dient, is er helemaal niets aan de hand. Wanneer een auteur echter gaat lopen vloeken om zich populair te maken, gaat het vloeken en schelden een storend element vormen, zoals bv een “verdomme, nu vergeet personage X zijn schooltas ook nog”, dan dient deze vloek inderdaad nergens toe.

Dat onze “Bond tegen het vloeken “ het nog maar denkt om rond de tafel te gaan zitten met auteurs die “Godslastering” in hun boeken stoppen, vind ik eigenlijk ronduit gevaarlijk. Want extra regeltjes fnuiken de creativiteit van mensen die (kinder)boeken schrijven, ze fnuiken wat een acteur op het podium doet, zoals roken. (Echt gezien). Een auteur van kinderboeken weet zelf wel wat hij/zij een kind zal laten lezen, en hij/zij denkt daar volgens mij ook wel eens over na: “kan ik dit in een kinderboek kwijt?” Maar om dan maar “wat vinden kinderen nu?” als maatstaf te gaan nemen, klopt ook weer niet, want ook nu weer: het ene kind is het andere niet. Kind X leest misschien graag over kaboutertjes, terwijl een ander kind een stevige portie gevloek misschien het einde vindt, om in de geest van dit stuk te blijven.

En wat is er nu eigenlijk aan de hand? Helemaal niets, lijkt me. Want kinderen kijken televisie, surfen op het net, en daar komt hij of zij nog wel meer rommel tegen dan wat in kinderboeken te vinden is. In die zin is boeken lezen nog altijd beter dan ganse dagen rond te hangen. (Maar vergist u zich niet: “Sigi” een geweldig creatuur van de onvolprezen Jan Simoen, komt weg met “hangen”. Leest u er rustig de oranje Sigi, bij Averbode, en de blauwe Sigi, ook bij Averbode, een keer op na. Oh: niet onbelangrijk: hij is ook wel eens in staat tot vloeken, zij het met sterretjes: G******e! Mag dit wel? Ik hoop het. Want ik lees het toch. Ja hoor! )

Wat staat er nu eigenlijk in de eerste twee regels van mijn reactie? Het is het begin van de tiende scene uit “Kus me” van Bart Moeyaert (1991), en eigenlijk gaat de scene als volgt:

“Godverdomme! De Valse Blonde holde naar beneden, het oeverpad over. Ze spuwde driftig in het water. “Puddingtrut! Kom uit die boot!” gilde ze.

Hier is de hartsgrondige vloek van De Valse Blonde helemaal op zijn plaats, en het zou gewoon belachelijk zijn om hem weg te laten. De Valse Blonde is in deze scene namelijk razend kwaad. Dan kan een kletterende vloek wel eens wat overtollige energie helpen kwijtraken, lijkt me. Laat haar “Potvolkoffie” vloeken en je krijgt een belachelijke scene die totaal ongeloofwaardig is.

Zeg ik nu: vloek en roep en tier er maar lustig op los?  Helemaal niet, maar van tijd tot tijd doet een stevige portie vloeken gewoon goed, al is het maar om boosheid te uiten of om stoom af te kunnen laten.

(De scène uit het boek “Kus me” is van Bart Moeyaert, Averbode : Altiora, 1991, p. 63)